Geeft dan den keizer
Actueel
0

Geeft dan den keizer, dat des keizer is

Geeft dan den keizer, dat des keizer is. Een reactie op het artikel “De overheid Gods dienares” was deze:

“Wat betreft de Regering: Jezus zei zelf, “Geef God wat van God is en de Koning wat van de Koning is”. Daar zijn geen theorieën over nodig.

Vervolgens stelde ik deze vragen:

Zou je kunnen verduidelijken, in het kader van dit artikel, wat de uitspraak “Geef God wat van God is en de Koning wat van de Koning is” concreet betekent? Wat moet ik volgens jou doen als het om “geven aan de Koning” gaat? Zijn daar grenzen aan en zo ja welke en wie bepaalt die grenzen dan?

Daar kwam geen antwoord op en dus pak ik het onderwerp zelf maar op. Door te vermelden wat er staat en in welke context de quote gebruikt is, volgens mij dan, want op voorhand wil ik stellen dat een ieder vrij is om tot een eigen conclusie te komen. Maar dit is op dit moment de mijne.

In de Evangeliën

De aangehaalde uitspraak staat in de Evangeliën, dus ten tijde dat Jezus op aarde was. Hét grote kenmerk daarbij was dat hij aan Zijn volk, in dit geval “Juda”, de 2 van de 12 stammen Israëls, constant aan het prediken was dat Hij de aangekondigde Verlosser (bekend onder de Hoogste Naam Jehovah) zou zijn. En natuurlijk dat zij tot erkenning en aanvaarding van Hem zouden komen. 

De Here Jezus predikte, hoewel hij dit verborg in gelijkenissen (zie studie Gelijkenissen van Matthéüs 13) steeds het Koninkrijk Gods, dat in de hemelen zou aanvangen en dus niet meteen zichtbaar op aarde zou zijn. Dat deed Hij met name aan de officiële vertegenwoordigers van het volk en daarmee aan heel het volk. De Here Jezus predikte een Koninkrijk van een geheel andere orde, van een geheel andere samenstelling (zie Johannes 3) dan de zichtbare aardse koninkrijken.

Geeft dan de keizer, dat des keizers is

De uitspraak van de Here Jezus: “Geeft dan den keizer, dat des keizers is, en Gode, dat Gods is”, komt in 3 van de 4 Evangeliën voor. Johannes, het Evangelie waarin de Here Jezus als Zoon van God centraal staat, vermeldt het niet. We noteren hier de tekst in Mattheüs 22. Dat kunnen we uiteraard niet doen zonder de context daarbij te betrekken. En die begint in ieder geval al in hoofdstuk 21. We pikken het op in vers 33, waar de Here Jezus begint met “een andere gelijkenis”:

Hoort een andere gelijkenis. Er was een heer des huizes, die een wijngaard plantte, …

Deze zeer uitgebreide en duidelijke gelijkenis van de “Heer des wijngaards” en “de landlieden”, die de gezonden “erfgenaam” wilden doden, om zo zelf de vrucht van de wijngaarden te kunnen behouden, was voor geestelijke leidslieden, waar de Here Jezus tegen sprak, niet bepaald onduidelijk. Vers 45 zegt:

En als de overpriesters en Farizeën deze Zijn gelijkenissen hoorden, verstonden zij, dat Hij van hen sprak.

Zoals steeds het geval was, waren zij daarna “zoekende Hem te vangen”, aldus vers 46.

Het Koninkrijk der hemelen

In hoofdstuk 22 gaat deze geschiedenis verder (vers 1 t/m 14). En weer sprak de Here Jezus in gelijkenissen en dus gaat het weer over het toen nog verborgen “Koninkrijk der hemelen”, vers 2:

Het Koninkrijk der hemelen is gelijk …

De gelijkenis verhaalt over een koning en een maaltijd (“bruiloft” in de Statenvertaling). Er waren “genodigden” gevraagd om aan die rijk voorziene maaltijd (het Nieuwe Verbond) aan te schuiven, maar die kwamen niet… Zij hadden het kennelijk te druk met de aardse zaken. 

Het “hogere”, dat wat de koning te bieden had, werd geweigerd, het “lagere”, de akker (aarde) en handel (geld) tussen mensen onderling (koopmanschap) was voor de genodigden in deze gelijkenis hetzelfde. Vers 5 zegt:

Maar zij, zulks niet achtende, zijn heengegaan, deze tot zijn akker, gene tot zijn koopmanschap.

Andere gasten aan de tafel van de koning

En dus moesten er andere gasten gevonden worden om aan te zitten aan de tafel van de koning. Die werden gevonden bij de “uitgangen der wegen”. Zij werden de “dienstknechten”, zittende voor de koning (vers 10 en 11). 

Daartegen over wordt de andere “categorie” gezet (vers 11-13):

En als de koning ingegaan was, om de aanzittende gasten te overzien, zag hij aldaar een mens, niet gekleed zijnde met een bruiloftskleed;

En zeide tot hem: Vriend! hoe zijt gij hier ingekomen, geen bruiloftskleed aan hebbende? En hij verstomde.

Toen zeide de koning tot de dienaars: Bindt zijn handen en voeten, neemt hem weg, en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal zijn wening en knersing der tanden.

Uiteindelijk eindigt de gelijkenis met:

Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.

Scheiding tussen het hogere en het lagere

Er wordt scheiding gemaakt tussen wat tot de koning (het hogere, het blijvende) behoort en wat weggedaan (het lagere, het vergankelijke) wordt. 

Geroepen is een ieder, maar niet iedereen kiest voor het hogere. Uitverkoren zijn er weinig, dat zijn degenen die gehoor hebben gegeven aan de (roep)stem van de koning. Anders gezegd: zij hebben de koning gegeven wat de koning toekomt.

Wie dé Koning uit deze gelijkenis is, kan niet moeilijk zijn. Het is de Messias, de Heiland. Het volk, vertegenwoordigd door hun leidslieden, wordt voorgehouden dat zij genodigd was om aan te zitten aan de tafel van de Koning. Om met Hem te eten, te leven, gemeenschap te hebben in het voedsel dat die Koning verstrekt. Maar dat wil men niet. Ze zijn liever bezig met de dingen die van lagere orde zijn. Ze kiezen ervoor om een “andere koning” (iets of iemand anders) te dienen, dan de Here Zelf.

Het kiezen voor “de andere koning” is noodlottig, zo blijkt. Het leidt tot de “buitenste duisternis”. 

Hem verstrikken in Zijn rede

Dan gaat het hoofdstuk verder met de Farizeeën, die de Here Jezus het liefst direct de mond zouden willen snoeren, omdat ze wisten waarover hij sprak. Ze proberen Hem “te verstrikken (vast te laten lopen) in Zijn rede” (in zijn spreken):

Toen gingen de Farizeën heen, en hielden te zamen raad, hoe zij Hem verstrikken zouden in Zijn rede.

En zij zonden uit tot Hem hun discipelen, met de Herodianen, zeggende: Meester! wij weten, dat Gij waarachtig zijt, en den weg Gods in der waarheid leert, en naar niemand vraagt; want Gij ziet den persoon der mensen niet aan;

De volgelingen van de Farizeeën (orthodoxen), samen met de Herodianen (politiek) werden er op uitgestuurd om de vraag te stellen. Dat deden zij nadat zij de Here Jezus als Meester erkend hadden. Degene die de waarheid leert en niet naar de persoon (dat wat te zien is) kijkt. Hier wordt verschil gemaakt tussen het zienlijke, het aardse, de buitenkant, tegenover het onzienlijke, het geestelijke, het innerlijke. De vraag die werd gesteld is deze: 

Zeg ons dan: wat dunkt U? Is het geoorloofd, den keizer schatting te geven of niet?

De mens die God verzoekt

Kennelijk werd de vraag toch niet op vriendelijke toon gesteld, want:

Maar Jezus, bekennende hun boosheid, zeide:
Gij geveinsden, wat verzoekt gij Mij? Toont Mij de schattingpenning. En zij brachten Hem een penning.

De Here Jezus tilt de vraag direct op het niveau van de mens (de “geveinsden”, zij die het Woord Gods aanpassen) die God verzoekt. De mens die God uitdaagt. De mens die het aardse liever heeft dan het hemelse. De Here Jezus vraag om een “schattingspenning”, een muntstuk, het product van de aardse activiteit van de mens. Het voortbrengsel van de mens die zijn vertrouwen stelt op dat wat uit de aarde is. Die niet op God vertrouwt.

Het Jodendom was, waar het bezig zou zijn met het “werk Gods” doen, dat bestaat uit de verkondiging van het Woord Gods, veeleer bezig met het leveren van een bijdrage aan de maatschappij van die dagen. Ze dienden in de praktijk een andere koning, dan hun God.

De beeltenis van Ceasar

Het was een munt afkomstig van de regeerder over dat gebied, op dat moment was dat Tiberius Ceasar, waarbij “ceasar” betekent “keizer”.

En Hij zeide tot hen: Wiens is dit beeld en het opschrift?

Zij zeiden tot Hem: Des keizers. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan den keizer, dat des keizers is, en Gode, dat Gods is.

In eigen woorden

Ik doe een bescheiden poging om te begrijpen wat de Here Jezus hier zegt en zeg dat geheel in mijn eigen woorden:

Jullie verzoeken God met deze vraag. Jullie zijn bezig met de keizer, terwijl je je juist tot God, de Schepper aller dingen, zou dienen te wenden. Dát zou er moeten gebeuren! Daarvoor ben Ik tot jullie gekomen. Dat was toch ruimschoots aangekondigd? Maar jullie zijn bezig met de “aardse schatten”, de oude schepping, terwijl het over het Koninkrijk der hemelen zou moeten gaan. 

Jullie onderwerpen je – via die schattingpenning – aan de keizer, maar jullie zouden je moeten bekeren tot Hem, aan Hem onderwerpen. Aan Hem geven, volledig en zonder iets achter te houden. Jullie zijn echter afgedwaald tot het niveau van het dienen van een andere, een aardse, koning. 

Jullie zouden God moeten geven wat van God is. En dat is geloof in Hem, in Zijn beloften, in wat Hij gesproken heeft. Jullie zouden, als Zijn vrouw, trouw zijn in het huwelijk dat lang geleden gesloten is en waarvan jullie het bestaan niet eens meer schijnen te weten. Kies dus voor de Ware God, kies voor Hem door te geven wat Hem toekomt.

Jullie zouden “liefhebben den Heere, uw God, met geheel uw hart, en met geheel uw ziel, en met geheel uw verstand.” (zie vers 37) Met álles dus wat je hebt! Nou doe dat dan! Ja, dát is de betekenis van “geeft God wat van God is”.

En oh ja…, ook nog even dit, maar het is eigenlijk maar een bijkomstigheid: Naar de mens, omdat je onder de keizer, de regering, gesteld bent, zou je belasting betalen aan degene die over je gesteld is en waaraan jullie onderworpen zijn (later uitgelegd in Romeinen 13).

Het hele volk wordt opgeroepen

De Here Jezus spreekt hier niet direct op het niveau van het individu. Hij spreekt in zijn antwoord het volk als geheel aan. Dat is te vinden in de meervoudsvorm “geeft”, met een “t” dus. “Geef” hoort bij een vraag of opdracht aan een individu. “Geeft” is gericht op meer mensen, op een groep. In dit geval het totale Jodendom, de 2 stammen, Juda. Dat hele volk wordt opgeroepen God te geven wat van God is.

Hem verlatende…

En zij, dit horende, verwonderden zich, en Hem verlatende, zijn zij weggegaan.

Daarmee wordt de kwestie besloten. “Verwonderen” betekent in de Statenvertaling o.a. “zich afvragen”. Men is verbaasd en begrijpt de zaken niet, maar men stelt geen verdere vragen en trekt dus ook niet de juiste conclusies. Dat resulteert in “Hem verlaten” en dus “weggaan” van God Zelf. De door God gezondene hadden zij moeten geloven, aanvaarden en eren, om zo “te geven aan “Gode, dat Gods is”. Ze kozen echter voor hun eigen filosofie en vertrokken van de Heer vandaan. Dat is noodlottig, altijd.

Dat het Jodendom het niet begreep, het niet wilde begrijpen, en dus in de praktijk koos voor de aardse dingen op het moment dat de hemelse dingen (Koninkrijk der hemelen) zo dichtbij waren, wordt duidelijk in de geschiedenissen die direct volgen op wat we zojuist besproken hebben. 

In vers 43 en 44 van Matthéüs 21 had de Here Jezus al deze conclusie – op volksniveau – getrokken:

Daarom zeg Ik ulieden, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden, en een volk gegeven, dat zijn vruchten voortbrengt.
En wie op dezen steen valt, die zal verpletterd worden; en op wien hij valt, dien zal hij vermorzelen.

Toen wisten ze dat het over hen als volk ging. Het resultaat was echter geen bekering, maar opstand, een keuze voor een “andere koning” in feite. Ze probeerden zelfs Hem te vangen, als ze dat gedurfd hadden:

En als de overpriesters en Farizeën deze Zijn gelijkenissen hoorden, verstonden zij, dat Hij van hen sprak.

En zoekende Hem te vangen, vreesden zij de scharen, dewijl deze Hem hielden voor een profeet.

In de context begrijpen

Ik heb mijn best gedaan om dit Schriftgedeelte, met daarin “Geeft dan den keizer, dat des keizers is, en Gode, dat Gods is”, in de context te begrijpen. 

Wat ik daar in ieder geval níet uit haal, is de betekenis die er zo links en rechts aan gegeven wordt, namelijk dat wij gewoon – zijnde in het vlees – maar moeten doen (zonder zeuren, discussie of dergelijke) wat “de keizer” (de regering) aan ons vraagt. Daarmee wordt er naar mijn mening veel te veel van het onderwerp gemaakt. Meer dan de Here Jezus doet.

Het “geeft den keizer” zou dan voor ieder persoonlijk betekenen dat hij of zij bijvoorbeeld (want daar hadden we het over) gehoor geeft aan de oproep om te doen wat uitgevaardigd wordt inzake covid-19. 

Als dat het geval is, denk ik direct of de boodschapper van deze gedachte altijd doet wat de regering van hem verlangt? Geeft zo iemand dan altijd wat “van de keizer is” en door diezelfde keizer gevraagd wordt? Wordt er dan nooit iets achtergehouden op geen enkel terrein? Of trekt men toch ergens een grens? Of geeft men toch – in welke vorm dan ook – niet de gehele “schattingpenning” waarom “de keizer” vraagt?

Oordeelt niet

Het gaat mij niet om de antwoorden op deze vragen. Die moet iedereen maar voor zichzelf geven. De strekking van mijn vragen is overeenkomstig het Woord Gods. Ook uit het Matthéüs-evangelie (hfst. 7) zijn de woorden van de Here Jezus:

Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt.
Want met welk oordeel gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden; en met welke mate gij meet, zal u wedergemeten worden.

Als wedergeboren kinderen Gods, het Nieuwe Leven levend, hebben wij elkaar al helemaal niet te oordelen. Zeker niet in kwesties die het reeds gestorven “vlees”, de oude mens, aangaan. 

Het, bij het bespreken van een onderwerp op aards niveau, inbrengen van een Bijbelpassage, om daarmee de ander te wijzen dat hij iets fout doet of denkt, of zelfs op wat hij zou moeten doen of laten, lijkt mij niet de manier waarop wij zouden omgaan met Gods Woord. Dat is aan ons niet gegeven om het voor ons eigen karretje te spannen.

De integriteit van het eigen lichaam

Ik zal het wat concreter maken. Waar het onderwerp “prikken” (foutief “vaccineren” genoemd) aan de orde komt onder gelovigen, zouden we elkaar in de vrijheid, waarin we gezet zijn, laten staan. 

De integriteit van het eigen lichaam, en het daarover te allen tijde zelf kunnen beslissen, is een heel groot goed. Dat heet “persoonlijk domein”. Daar hoort een ander op geen enkele manier zeggenschap over te hebben. Opmerkingen als: “Geef de keizer wat van de keizer is”, om dat ter discussie te stellen, zijn ongepast.

Dat geldt ook voor de mening overbrengen dat wij als kinderen Gods ons nergens druk over hoeven te maken (dus ook niet over prikken), omdat de oude mens gestorven is, wij alleen in Christus leven en onze Heer en Heiland voor ons zorgt in dat Nieuwe Leven. Uiteraard is dat allemaal 100% waar. Ik hoor die woorden graag en vertel ze bij herhaling aan wie het maar horen wil.

Zolang wij nog in het vlees zijn

Maar deze woorden gebruiken om de keuze van niet-prikkers op het niveau van “waar maak je je toch druk om” te brengen, is wat mij betreft niet de bedoeling. 

Zolang ik nog in het vlees ben, heb ik met dit lichaam te maken. Ik zit bepaald niet op ziekte en pijn te wachten. Waar ik het redelijkerwijs kan, zonder er een obsessie van te maken, probeer ik dat te voorkomen. Op dit moment, dit is nu actueel, is dat door het juist níet laten injecteren met iets waar ik, op goede gronden, geen enkele vertrouwen in heb dat het mijn gezondheid bevordert of zelfs maar in stand houdt.

Achteraf zal ik weten of ik de juiste beslissing heb genomen. Maar het punt is dat ik vóóraf een beslissing op dit gebied moest nemen.

Uitzien naar …

Omdat ik niet weet niet hoe lang dit aardse lichaam nog mee moet, probeer ik het zo goed mogelijk in stand te houden. Garanties dat dit lukt, zijn er niet. Het uitzien is onverminderd naar het moment dat wij als gelovigen “in een punt des tijds” veranderd zullen worden, een Nieuw – verheerlijkt – Lichaam krijgen en onze Heer en Heiland, de Here Jezus Christus van aangezicht tot aangezicht mogen aanschouwen. (zie studie De “opname” van de Gemeente).

Ons denken op Christus gericht

We hebben altijd de verantwoordelijkheid om zélf na te denken in de kwesties die op ons pad komen. Als ons denken op de Here Jezus Christus gericht is, moet het goed komen. Daarom besluit ik met de woorden van Paulus in 2 Korinthe 3:

Gijlieden zijt onze brief, geschreven in onze harten, bekend en gelezen van alle mensen;
Als die openbaar zijt geworden, dat gij een brief van Christus zijt, en door onzen dienst bereid, die geschreven is niet met inkt, maar door den Geest des levenden Gods, niet in stenen tafelen, maar in vlezen tafelen des harten.
En zodanig een vertrouwen hebben wij door Christus bij God.


Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God;

Die ons ook bekwaam gemaakt heeft, om te zijn dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend.


Bijbelstudie.nl

Geeft dan den keizer, dat des keizer is, komt aan de orde in deze te beluisteren Bijbelstudie B052, bandje 59. 


Geeft dan den keizer, dat des keizer is

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *