drie-eenheidsleer
Div. onderwerpen
0

Overdenkingen inzake de drie-eenheidsleer

Op deze website is al vaker aandacht besteed aan het onderwerp “de drie-eenheidsleer”. Zowel gericht aan degenen die de leer van de drie-eenheid aanvaarden, zelfs noodzakelijk voor persoonlijk behoud vinden, als ook gericht aan de Jehovah’s Getuigen. Die wijzen deze leer af. Daarvoor in de plaats ontwikkelden zij echter een evenzo onware leer over “Vader Jehovah”, “Zoon Jezus” en de “Heilige Geest als werkzame kracht”.

Van een drie-enige God, zoals van oudsher geleerd in de kerken, is in de Bijbel in ieder geval geen sprake. Nergens vinden we in de Bijbel terug wat de officiële drie-eenheidsleer verklaart in bijvoorbeeld deze passages in de geloofsbelijdenis van Athanasius. Die leert uiteindelijk toch drie Goden, in Eén God, terwijl de Bijbel het heeft over Eén God, die zich “uitdrukt”, “manifesteert” in meer dan Eén “aspect”, ja, zelfs ruim meer dan drie.

Uit de geloofsbelijdenis van de kerken

Het gaat mij nu om de volgende punten van die geloofsbelijdenis die tot op vandaag in bekende de kerken gehanteerd wordt:

(6) maar de Vader en de Zoon en de Heilige Geest hebben één goddelijkheid, gelijke heerlijkheid, dezelfde eeuwige majesteit.

(7) Zoals de Vader is, zo is de Zoon, zo is ook de Heilige Geest.

(10) eeuwig is de Vader, eeuwig de Zoon, eeuwig de Heilige Geest.

(17) Zo is de Vader Here, de Zoon Here, de Heilige Geest Here;

(21) De Zoon is door de Vader alleen, niet gemaakt of geschapen, maar voortgebracht.

(22) De Heilige Geest is door de Vader en de Zoon niet gemaakt of geschapen of voortgebracht, maar Hij gaat van hen uit.

(24) En in deze Drie-eenheid is geen sprake van eerder of later, noch van meer of minder, maar alle drie Personen zijn aan elkaar gelijk in eeuwigheid en in hoedanigheid.

Punt 24 van de geloofsbelijdenis van Athanasius

De nadruk ligt op punt 24 van de geloofsbelijdenis van Athanasius. Daarin wordt gesteld dat alle drie Personen van de Godheid aan elkaar gelijk zijn, zowel in hoedanigheid (wat daarmee ook bedoeld moge worden), als in eeuwigheid van bestaan. Wat betreft de Christus zegt de geloofsbelijdenis over Zijn “oorsprong” in punt 28 en 29:

… dat onze Here Jezus Christus, Gods Zoon,

… God is Hij uit het wezen van de Vader, voortgebracht voor de tijden

Dan maar eens kijken wat de Schrift leert over “Vader en Zoon” en wanneer de Here Jezus, de Christus (Messias) en dus Gods Zoon (Erfgenaam, want dat is in de Bijbel de betekenis van “Zoon”) wérd. Dat was in ieder geval niet op “hetzelfde moment” als de Vader, hoewel die volgens punt 20 van de geloofsbelijdenis géén “moment van oorsprong” heeft:

(20) De Vader is door niemand gemaakt of geschapen of voortgebracht.

Zodat we in de drie-eenheidsleer over het “Wezen Gods”, het volgende kunnen noteren:

  1. De Vader is eeuwig (van alle tijden), door niemand gemaakt, geschapen of voortgebracht.
  2. De Zoon is ook eeuwig (van alle tijden), voortgebracht door de Vader.
  3. De Heilige Geest is eeuwig (van alle tijden), niet voortgebracht, gemaakt of geschapen, maar “gaat uit van zowel de Vader als de Zoon”.

Hoe vertelt de Schrift het?

Wat mij betreft: God is de Bron van alles. Schepper van hemelen en aarde. Geest, dus onzichtbaar, bewoond een ontoegankelijk licht en is voor de mens (Zijn schepsel) niet te kennen.

De apostel Paulus zegt in 1 Timotheüs 6 : 16: “Die alleen onsterfelijkheid heeft, en een ontoegankelijk licht bewoont; Denwelken geen mens gezien heeft, noch zien kan; Welken zij eer en eeuwige kracht.” 

Het is kenmerkend dat Paulus hier niet het woord “Vader” gebruikt, wat hij zeer wel had kunnen doen, áls hij de drie-eenheidsleer zou willen promoten (wat hij dus nooit deed). Het aanwijzend voornaamwoord “Die” slaat terug op het begin van vers 13: “Ik beveel u voor God, Die alle ding levend maakt, …”

God brengt voort, dat heet “Vader”

Als de “onkennelijke God” zich wel laat zien aan Zijn schepping, Zijn schepselen, is dat in verband met Zijn Plan, Zijn Werk, vanuit een gevallen schepping (Genesis 1 : 2) naar de Nieuwe Schepping (Openbaring 21), waarvan de opgestane Here Jezus de Eersteling is. 

God bracht voort en het Bijbelse begrip daarvoor is: Vader. Als God voortbrengt, geeft, iets tot stand brengt, in de tijd vanaf Genesis 1 : 3, heet dat “Vader”. En dan niet als op zichzelf staand begrip, maar als deel uitmakend van wat in de Bijbel heet “Vader en Zoon”. Oftewel de Vader is de Erflater, de Planmaker. De Zoon is de Erfgenaam, die het Plan van de Vader uitvoert.

Het gaat dus niet om “biologie”, maar om “functies”, uitdrukkingen die voor ons mensen te begrijpen zijn. Maar dan wel vanuit Gods Woord en niet wat mensen van begrippen maken.

De Naam Jehovah

Als er in het begin van de uitvoering van Gods Plan, een i.v.m. Zijn schepselen, een Naam gegeven moet worden, dan is dat de Naam “Jehovah” (JHWH). Genesis 2 : 4 zegt:

… de HEERE (JHWH; Jehovah) God de aarde en den hemel maakte.

Waarmee in feite gezegd wordt dat de “functie Vader”, van degene die “voortbrengt”, op dát moment gekoppeld is aan de Naam Jehovah. Overigens vinden we nooit in de Bijbel de combinatie “Vader Jehovah” of “Jehovah, de Vader”. 

In het Oude Testament wordt ook geen enkele keer de uitdrukking “God de Vader” gevonden. Wél 12 x in het Nieuwe Testament. Maar dat is in de meeste gevallen conform de zeer bekende profetie van Jesaja 9 : 5:

Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst;

Waaruit o.a. blijkt dat sinds het begin van de Nieuwe Schepping, de Opgestane Here Jezus Christus, onze “Vader voor altijd” is. Wij zijn – als gelovigen – namelijk aan Zijn Lichaam toegevoegd en daardoor ook wedergeboren tot Nieuwe Schepping. Dit betekent eveneens dat de “Vader der eeuwigheid”, dat niet is “van alle tijden”, maar sinds een specifiek moment in de tijd; namelijk de opstanding van Jezus, op zondag de 17e Nisan.

Jehovah als Vader van het volk Israël

In de volgende verzen spreekt Jehovah en zet Hij Zichzelf in de positie van Vader, van “Voortbrenger”. Maar… dan wel alleen m.b.t. Israël als volk.

Jesaja 63 : 16
Gij zijt toch onze Vader, want Abraham weet van ons niet, en Israël kent ons niet; Gij, o HEERE! zijt onze Vader, onze Verlosser van ouds af is Uw Naam.

Jesaja 64 : 8
Doch nu, HEERE! Gij zijt onze Vader
; wij zijn leem, en Gij zijt onze pottenbakker, en wij allen zijn Uwer handen werk.

Jeremia 3 : 4
Zult gij niet van nu af tot Mij roepen: Mijn Vader! Gij zijt de leidsman mijner jeugd!

Jeremia 3 : 19
Ik zeide wel: Hoe zal Ik u onder de kinderen zetten, en u geven het gewenste land, de sierlijke erfenis van de heirscharen der heidenen? Maar Ik zeide: Gij zult tot Mij roepen: Mijn Vader! en gij zult van achter Mij niet afkeren.

Jeremia 31 : 9
Zij zullen komen met geween, en met smekingen zal Ik hen voeren; Ik zal hen leiden aan de waterbeken, in een rechte weg, waarin zij zich niet zullen stoten; want Ik ben Israël tot een Vader, en Efraïm is Mijn eerstgeborene.

Maleachi 1 : 6
Een zoon zal den vader eren, en een knecht zijn heer; ben Ik dan een Vader, waar is Mijn eer? En ben Ik een Heere, waar is Mijn vreze? zegt de HEERE der heirscharen tot u, o priesters, verachters Mijns Naams! Maar gij zegt: Waarmede verachten wij Uw Naam?

Maleachi 2 : 10
Hebben wij niet allen een Vader? Heeft niet een God ons geschapen? Waarom handelen wij dan trouwelooslijk de een tegen den ander, ontheiligende het verbond onzer vaderen?

Het gaat in alle gevallen om Israël als volk, niet om individuen. Als de Here Jezus in Zijn aardse bediening zich richt tot het Joodse volk, dan gebruikt hij het woord “Vader”, en “Hemelse Vader”, voor het collectief, conform het Oude Testament.

Jehovah als Vader van de Zoon

In 2 Samuël 7 : 14 wijst Jehovah, – Die daar spreekt – voor het eerst op “een zoon”. Het wordt – als profetie – tot David (profeet; Handelingen 2 : 25, 30) gezegd:

Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon; dewelke als hij misdoet, zo zal Ik hem met een mensenroede en met plagen der mensenkinderen straffen.

Het wordt gezegd over Koning Salomo, zoals ook blijkt uit 1 Kronieken 28 : 6:

En Hij heeft tot mij gezegd: Uw zoon Salomo, die zal Mijn huis en Mijn voorhoven bouwen; want Ik heb hem Mij uitverkoren tot een zoon, en Ik zal hem tot een Vader zijn.

Er staat dat Jehovah tot David zegt dat Salomo tot zoon, d.w.z. erfgenaam, uitverkoren is. Met biologie heeft dat niks te maken, wel met de relatie van “gever” (Vader) en “ontvanger” (zoon of Zoon). Salomo is uiteraard een type van de Here Jezus Christus, die later pas werkelijk het “Huis Gods” zou bouwen. De profetie krijgt daarin z’n definitieve vervulling. De profetie van Psalm 89 is ook in die lijn (maar spreekt ook over het volk Israël). Vers 27-30 zegt: 

Hij zal Mij noemen: Gij zijt mijn Vader! mijn God, en de Rotssteen mijns heils!
Ook zal Ik hem ten eerstgeborenen zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde.
Ik zal hem Mijn goedertierenheid in eeuwigheid houden, en Mijn verbond zal hem vast blijven.
En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen.

In deze Psalm is Jehovah (HEERE) aan het woord. De Here Jezus vervult ook deze profetie door God “Mijn Vader” te noemen. De Naam Jehovah noemt Hij niet…, omdat Jezus Jehovah is.

Er wordt ook gezegd dat deze “Rotssteen mijns heils” gesteld zou worden tot “Eerstgeboren Zoon”. Dat gaat in de Bijbel dus niet over biologische geboorte, maar over de aanstelling tot Erfgenaam met een dubbel deel. De “eerstgeborene”, de “eerste”, ontvangt als erfenis een dubbel deel. Zie studie “Het eerstgeboorterecht”

Er is de geboorte van een kind en de aanstelling tot erfgenaam van de volwassene. Daarna is het wachten op de dood van de erflater, waarna de erfenis in ontvangst genomen kan worden. Dit principe geldt in de Bijbel op het hoogste niveau voor de Vader en de Zoon.

De Here Jezus is tot Zoon gesteld

Dat “de Zoon”, in de functie dus van “Erfgenaam en Bouwer”, op een zeer duidelijk aan te wijzen punt in de tijd in die positie gesteld is, komt duidelijk in het Nieuwe Testament aan de orde. Zo zegt Petrus in Handelingen 2:

Dezen Jezus heeft God opgewekt; …
Hij dan, door de rechter hand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes, ontvangen hebbende van den Vader, …
… dat God Hem tot Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk dezen Jezus, …

En Paulus in Handelingen 13:

Maar God heeft Hem uit de doden opgewekt;
En wij verkondigen u de belofte, die tot de vaderen geschied is, dat namelijk God dezelve vervuld heeft aan ons, hun kinderen, als Hij Jezus verwekt heeft.
Gelijk ook in den tweeden psalm geschreven staat: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd.

De “verwekking” van Jezus door God, is Zijn opwekking “tussen de doden uit”. Dat gebeurde op het moment dat hier “heden” wordt genoemd, verwijzend naar Psalm 2 : 7: “…; de HEERE heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd.” Met de opwekking van Jezus uit de doden heeft God de aan de voorvaderen gedane beloften vervuld, namelijk dat er een Zoon (Erfgenaam, de Messias, de Gezalfde) “gegenereerd”, oftewel “(aan)gesteld” zou worden.

Heden heb ik U gegenereerd

En dan de woorden van Paulus in Hebreeën 1 en 5:

God, … heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon;
Welken Hij gesteld heeft tot een Erfgenaam van alles.
Want tot wien van de engelen heeft Hij ooit gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb ik U gegenereerd? En wederom: Ik zal Hem tot een Vader zijn, en Hij zal Mij tot een Zoon zijn?
Alzo heeft ook Christus Zichzelven niet verheerlijkt, om Hogepriester te worden, maar Die tot Hem gesproken heeft: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd.

Dé Zoon, dé Zone Gods, de opgestane Jezus, werd Gods Erfgenaam kort na Zijn opstanding. Op dezelfde dag nog. Toen werd Hij de “Erfgenaam aller dingen”. Niet eerder én blijvend.

De functies van Vader en Zoon

In dit verband is het goed om te zien hoe Paulus de functies van Vader en Zoon uitlegt als hij vertelt over het einddoel van Gods Plan, Gods Werk, in Christus. Dat zal zijn als de Nieuwe hemelen en Nieuwe aarde zijn gekomen, waarover Petrus in 2 Petrus 3 : 13 zegt:

Maar wij verwachten, naar Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont.

In 1 Korinthe 15 verklaart Paulus over de Vader en de Zoon, helemaal aan het einde van Gods Heilsplan:

Daarna zal het einde (= het doel bereikt) zijn, wanneer Hij het Koninkrijk aan God en (= namelijk in de positie van) den Vader zal overgegeven hebben; wanneer Hij zal te niet gedaan hebben alle heerschappij, en alle macht en kracht.
En wanneer Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf onderworpen worden Dien, Die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen.

Wanneer wij weet hebben van Gods Plan, van een gevallen schepping naar een Nieuwe Schepping, is het niet vreemd de “eindsituatie”, die Paulus hier kort beschrijft, te lezen. Hier wordt gezegd dat als alles conform Zijn Plan is uitgevoerd, de door God voor dit doel speciaal in het leven geroepen functies van Vader en Zoon niet meer nodig zijn, want…, dan is het “God zij alles in allen.”

Daarmee zijn we weer terug bij de situatie van vóór de nederwerping der wereld. (Genesis 1 : 2) De Enige Ware God is dan alles in allen; in héél Zijn Schepping. 

Let op dat Namen, titels en functies als, Jehovah Jezus Christus, Hogepriester, Middelaar, Lam Gods, niet zullen verdwijnen. Dat wordt niet gezegd door Paulus. Alleen de specifieke en doelgerichte “functies” van Vader en Zoon houden dan op te bestaan als zodanig. Hun “werk”, hun “functie” zit er dan op.

Vader en Zoon als Erflater en Erfgenaam

  1. God is de Gever van alles, de Bron van alles, en dat heet “Vader” in de Bijbel. 
  2. Jehovah in het Oude Testament is de Vader van het volk Israël, als Zijn Knecht.
  3. Jehovah zou een Erfgenaam (Zoon) stellen, “genereren”. (Psalm 2)
  4. Een erfenis kan alleen effectief zijn voor de erfgenaam, als de erflater sterft.
  5. Jehovah stierf (als Jezus = “Jehovah Redder”) aan het kruis. (Romeinen 7)
  6. De Vader stierf dus en de Zoon ontving de Erfenis, waaronder de “Hoogste Naam”, en dat is Jehovah (Handelingen 4) en Hebreeën 1 : 4: “Zoveel treffelijker geworden dan de engelen, als Hij uitnemender Naam boven hen geërfd heeft.
  7. De Eersteling van de Nieuwe Schepping, de opgestane Here Jezus Christus, werd op die dag gesteld tot “Vader der eeuwigheid“. (Jesaja 9 : 5)
  8. Een andere Vader dus dan voorheen, maar ook weer niet, want het gaat altijd om de Ware God Zelf.
  9. Het begrip Vader is hier dus in relatie tot de Nieuwe Schepping. Niet in absolute zin van het woord, maar als aanduiding van de Bron, het Begin, de Levengever. Zoals gezegd: dit heet “Vader” in de Bijbel.
  10. Het begrip Zoon is ook in relatie tot de Nieuwe Schepping. Hij is de Bouwer, dat is ook de betekenis van het Hebreeuwse woord (“ben”) voor “zoon”.

Wat ik hier mee wil zeggen is, dat er in de Bijbel sprake is van meer dan één Vader, omdat het over meerdere aspecten gaat. Het ligt aan de “omstandigheden” wat de inhoud is van het op dat moment gebruikte woord Vader. Het gaat níet om biologie, maar om de functie.

Dat geldt ook voor het gebruik van het woord Vader tijdens de aardse bediening van de Here Jezus. Dat drukt bijvoorbeeld de positie uit van God, die Jezus het leven van de mens op aarde “gaf”. God als Vader (Levengever) bracht Jezus voort. De Vader was de Bron van Jezus op aarde. Zoals aangekondigd in Jesaja 9 : 5: “Een kind is ons geboren“. Dat kind begon als baby, groeide op tot volwassenheid en wérd de Zoon, de Erfgenaam, daarom staat er, ná de geboorte van dit kind: “Een Zoon is ons gegeven“.

De Here Jezus en Vader

Er is nog een aspect. Wij hebben in het Oude Testament al gezien dat God, bekend onder de Naam Jehovah, de Vader van het verbondsvolk Israël is. Officieel waren daar de Joden nog van over toen Jezus geboren werd. Zij waren dus vertrouwd met het begrip van God als hun Vader, hoewel ze zich ook beriepen op Abraham als hun vader. Deze geschiedenis staat in Johannes 8. Aangezien de Here Jezus ook uit de Joden was, (uit Juda; Hebreeën 7 : 14) is het niet meer dan normaal dat de Here Jezus de term “Vader” gebruikt. In vers 41 verklaren de Farizeeën: “… wij hebben een Vader, namelijk God.” “Wij”, als volk dus. En in vers 54: “Mijn Vader is het, Die Mij eert, Welken gij zegt, dat uw God is.” Daar haakt de Here Jezus direct op in: “Indien God uw Vader ware, zo zoudt gij Mij liefhebben; want Ik ben van God uitgegaan; en kom van Hem. Want Ik ben ook van Mijzelven niet gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden.

In eigen woorden en in verband met ons onderwerp: Als jullie God als jullie Vader zouden kennen, dan zouden jullie ook mij kennen (liefhebben), want ik, Jezus (“Jehovah is Redder” betekent mijn Naam), ben van God uitgegaan (let op: hier staat niet “van de Vader”). Ja, Ik kom vanuit God. Als Jehovah was ik de “zichtbare en hoorbare God”. Ik ben Degene die God gezonden heeft. Ik van van God uit, maar dan wel zonder in dit vlees ook God te zijn. God had Hem gezonden, want Hij was uit God. God als Gever, en dat heet in de Bijbel “Vader”.

Johannes 8

In vers 24 van Johannes 8 zegt de Here Jezus: 

“want indien gij niet gelooft, dat Ik Die ben, gij zult in uw zonden sterven.” 

De Here Jezus zegt: Als jullie niet geloven dat ik de “Ik Ben Die Ik Ben” (JHWH, Jehovah) ben, dan is er geen verlossing mogelijk. In vers 28 komt Hij daar nogmaals op terug: “… Wanneer gij den Zoon des mensen zult verhoogd hebben (= verheerlijkt zien), dan zult gij verstaan, dat Ik Die ben, en dat Ik van Mijzelven niets doe; maar deze dingen spreek Ik, gelijk Mijn Vader Mij geleerd heeft.

In eigen woorden: Over een tijdje – als Ik verheerlijkt (verhoogd) ben – dán zullen jullie begrijpen dat Ik Ben Die Ik Ben – jullie Vader –  onder jullie was en dat Ik Eén-en-Dezelfde ben. Zoals al was gezegd in o.a. Jesaja 44 : 6:

Zo zegt de HEERE, de Koning van Israël, en (= namelijk) zijn Verlosser, de HEERE der heirscharen: Ik ben de Eerste, en Ik ben de Laatste, en behalve Mij is er geen God.

De Here Jezus zegt aan de geestelijke leidslieden van het volk, waar hij ook toe behoort, hier – en op veel andere plaatsen – dat Hij Jehovah is, de aangekondigde Verlosser Israëls. (o.a. Jesaja 43 : 14) Hij probeert hen tot inzicht te brengen dat zij Hem niet zouden moeten verwerpen, want dan verwerpen zij Jehovah en dus God zelf. Dan verwerpen zij hun Vader. Maar de Joden zijn hardnekkig en accepteren dit niet. Ze gaan zelfs tot de aanval over, door Jezus als een gezondene van de duivel te beschouwen. 

Abraham, de vader van de 12 stammen Israëls wordt erbij gehaald, als autoriteit boven de woorden van Jezus. Vers 53: “Zijt Gij meerder, dan onze vader Abraham, welke gestorven is, en de profeten zijn gestorven; wien maakt Gij Uzelven?

Tot Wie maakt Gij Uzelf?

Tot Wie maakt Gij Uzelf? Daar wilde de Here Jezus wel antwoord op geven, nadat Hij weer uitgebreid gewezen heeft op de Woorden van God als Vader. “Ik ken Hem, namelijk Ik bewaar Zijn Woord“, zegt Jezus. Hij verwijst in dat verband naar het feit dat Abraham Hem gezien heeft (Genesis 17; Melchizédek) en daarover verheugd was. En dan met grote stelligheid (“voorwaar, voorwaar”): “Eer Abraham was, Ik Ben.” 

Door deze uitspraak wijst de Here Jezus er met nadruk op dat Hij de “Ik Ben Die Ik Ben” is en daarmee de God van Abraham, de vader van de Joden. 

Hij laat er geen enkel misverstand over bestaan. In feite zegt Hij: Ik ben Jehovah, dus luister naar mij. Dat gaat via de terugverwijzing naar de Naam, omdat de Here Jezus de Jehovah is, die Zich juist (voor een korte tijd) ontdaan had van Zijn Godheid, zoals Paulus dit later uitlegt in met name Filippenzen 2.

De Joden hadden heel goed begrepen wat er gezegd werd. Ze geloofden het niet, aanvaardden het niet, maar ze interpreteerden het wel degelijk als een claim dat Jezus Jehovah is. Dat blijkt uit het laatste vers, direct na de woorden Eer Abraham was…: “Zij namen dan stenen op, dat zij ze op Hem wierpen…”

De Joden zouden Hem het liefst direct ter dood brengen via steniging. Maar dat kon zomaar niet. Echter wel als er sprake was van Godslastering, tenminste volgens de Joden. En kennelijk vonden de Joden de claim van Jezus dat Hij Jehovah is – en daarmee de Vader van Israël als volk – pure Godslastering. Zij ontstaken in razende woede.

De Here Jezus zegt nooit “Vader Jehovah”

De Here Jezus zegt nooit “Vader Jehovah”. Dat zou ook niet kunnen, want de Mens Jezus was zelf de van Zijn Godheid ontdane Jehovah (Filippenzen 2 en Hebreeën 2). Maar Hij gebruikt wel veelvuldig het woord “Vader”. Vooral in het Johannes-evangelie. Slechts een paar dagen vóór Zijn dood en opstanding legt de Here Jezus omstandig uit hoe dat nu zit met “Vader en Zoon”. In Johannes 14 : 9-13 bijvoorbeeld:

Filippus zeide tot Hem: Heere, toon ons den Vader, en het is ons genoeg.
Jezus zeide tot hem: Ben Ik zo langen tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? Die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien; en hoe zegt gij: Toon ons den Vader?
Gelooft gij niet, dat Ik in den Vader ben, en de Vader in Mij is? De woorden, die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van Mijzelven niet, maar de Vader, Die in Mij blijft, Dezelve doet de werken.
Gelooft Mij, dat Ik in den Vader ben en de Vader in Mij is; en indien niet, zo gelooft Mij om de werken zelve.
Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en zal meerder doen, dan deze; want Ik ga heen tot Mijn Vader.
En zo wat gij begeren zult in Mijn Naam, dat zal Ik doen; opdat de Vader in den Zoon verheerlijkt worde.

Hier – en op nog meer plaatsen – wordt de volledige éénheid tussen Gever en Ontvanger benadrukt. De Here Jezus wijst in het laatste vers op de tijd vanaf Zijn opstanding en daarom gebruikt Hij daar het woord Zoon. Hij zou immers pas dé Zoon zijn ná Zijn opstanding. Voordien claimt Hij nergens de titel Zoon van God (Erfgenaam). Hij wordt weliswaar bij gelegenheid zo genoemd, maar Hij claimt dit Zelf niet tijdens Zijn aardse bediening. Als bijvoorbeeld Markus schrijft: “Het begin des Evangelies van JEZUS CHRISTUS, den Zoon (Erfgenaam) van God”, dan is dat achteraf geschreven. Ná Zijn opstanding was dit van toepassing, daarvóór niet. Dit geldt ook voor de andere Evangeliën.

In verband met de drie-eenheidsleer:

De begrippen Vader en Zoon hebben een functie, en dan in relatie met elkaar. De Zoon is – in die functie – niet van gelijke “datum” als de Vader. Zo kun je dat niet stellen, eenvoudig omdat God Zelf het in Zijn Bijbel niet zo uitlegt aan ons mensen.

In verband met de Jehovah’s Getuigen-leer:

De Vader en Zoon zijn functies in Gods Heilsplan en dit ten behoeve van in eerste instantie het volk Israël. Het zijn geen twee Wezens, maar Één. De Here Jezus werd niet de Zoon (Erfgenaam) bij zijn doop, zoals het wachttorengenootschap leert, maar bij Zijn opstanding. Jezus op aarde, volkomen Mens, is Jehovah, God Zelf, maar dan “Zijn Godheid afgelegd hebbende”. Dat leert Paulus o.a. in Filippenzen 2, maar juist deze uitleg is helemaal omgedraaid in de Nieuwe Wereld Vertaling, de “bijbelvertaling” van het wachttorengenootschap. De opgestane Here Jezus Christus, Eersteling van de Nieuwe Schepping, is God Zelf, de Ene Ware God, Schepper van hemelen en aarde.

De Vader

God is in de Bijbel de Vader van álles. Jehovah was de Vader van het volk Israël. In Gods Heilsplan is de Here Jezus Christus de Vader van en in de Nieuwe Schepping. Dat is vanaf de opstandingsdag. Hij is dus ook de Vader van ons, die in Hem geloven. Ja, dat kan allemaal in de Bijbel. Want het gaat om de Bron, Degene die geeft.

Het past dus niet dat de Jehovah’s Getuigen leren dat de Ware God Jehovah heet en Hij alléén dé Vader is. En dat hij een zoon heeft, die kennelijk altijd op een of andere wijze de “biologische” zoon is. Een ander Wezen dus. De Jehovah’s Getuigen leren niet (weten niet, geloven niet) dat Jezus Jehovah is en dat daarom Jehovah stierf aan het kruis op Golgotha.

De ingewikkelde en juist zeer verwarrende leer van de traditionele kerken inzake de Vader en de Zoon is evenmin op z’n plaats. Deze onwaarheid vervolgens tot “eis voor behoud” maken, is zelfs ronduit absurd te noemen. Punt 26 van de geloofsbelijdenis zegt:

(26) Wie dus behouden wil worden, moet wat betreft de Drieëenheid deze overtuiging hebben.

Wellicht helpt deze schematische voorstelling bij het begrijpen van het voorgaande en dat wat nog komt. God is Vader, Jehovah is Vader, Jezus Christus is Zoon en óók Vader.

Drie-eenheidsleer

De Heilige Geest is Christus 

Na Vader en Zoon komen we nu bij de Heilige Geest. Na eeuwenlang gesteggel over Vader en Zoon, moest men ook nog iets met de Heilige Geest. Die waren ze in de eerste eeuwen kennelijk bijna “vergeten”, zo blijkt uit “De geschiedenis der kerk“. Daarin wordt o.a. gezegd:

Want in de loop van de strijd had Athanasius de consequentie uit zijn inzicht ge­trokken en begrepen, dat het “homo-ousios” (twee-naturen-leer; red.) ook gold voor de Heilige Geest, die tot toen nog in de theologie een zeer onzekere plaats had gehad, nog lager dan de Zoon. Maar wanneer de Heilige Geest ons tot de ge­meenschap met God brengt, moet Hij, evenals de Zoon, de éne God zijn.

De kerkelijke drie-eenheidsleer verklaart dat deze Persoon “eeuwig” is, zoals de Vader en Zoon dat zijn, en “door de Vader en de Zoon niet gemaakt of geschapen of voortgebracht, maar Hij gaat van hen uit.

Het probleem is in ieder geval dat de Heilige Geest tot “derde persoon” in de Godheid gemaakt wordt. Daarmee wordt er een “Persoonlijkheid” van gemaakt. Maar zo kun je dat niet stellen. De Heilige Geest is wel degelijk een “Hij”, zoals de Bijbel aangeeft, maar géén andere entiteit.

Zoals we zullen zien, is het in feite heel simpel. De Heilige Geest is de Here Jezus Christus, maar dan – en juist dáárom heet het Geest – niet als de Zichtbare.

De Heilige Geest bij de Jehovah’s Getuigen is als een “soort iets”, alleen een “werkzame kracht”. Die gaat dan wel van God uit, maar het is iets “onvatbaars”. Het blijft heel lastig om te begrijpen wat het wachttorengenootschap nu precies bedoelt. In feite zegt men toch dat Jehovah de Heilige Geest is, hoewel zij dat niet precies op die wijze zeggen. Maar door te stellen dat de Heilige Geest van God uitgaat en dat de Naam van God Jehovah is, zeg je dat toch zo.

De Geest in het Oude Testament

In het Oude Testament is er vooral sprake van de Geest Gods. Te beginnen bij Genesis 1 : 2 en 3: “… en de Geest Gods zweefde op de wateren.” Direct daarop gevolgd door: “En God zeide: …” Al in de eerste Woorden leert de Schrift ons hier dat “Geest Gods”, betekent “God Zelf”. Het wordt Geest genoemd, omdat het niet als “materie” te zien is. Het is van een voor ons “onzichtbare samenstelling”. Job zegt in Job 33 : 4: 

“De Geest Gods heeft mij gemaakt, en de adem des Almachtigen heeft mij levend gemaakt.” 

“De Geest Gods” is in dit vers hetzelfde als “de adem des Almachtigen”. Maar het zal iedereen toch volkomen duidelijk zijn dat het God is die “maakt”. 

De Geest Gods is niet ineens een andere entiteit. En dat geldt ook voor de Heilige Geest.

Geest Gods” komt 14 x voor in het Oude Testament en 10 x in het Nieuwe Testament (Statenvertaling). De laatste keer in Efeze 4 : 13: 

“En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, …” 

Dus nu met toevoeging van “Heilige”. Niet vreemd, want het gaat hier uiteraard (dat blijkt zonneklaar uit de context) om de Here Jezus Christus als de “Heilige Geest Gods”.

De Heilige Geest in het Oude Testament

De uitdrukking “Heilige Geest”, komt slechts driemaal voor in het Oude Testament. 

Psalm 51 : 13
Verwerp mij niet van Uw aangezicht, en neem Uw Heiligen Geest niet van mij.

Jesaja 63 : 10
Maar zij zijn wederspannig geworden, en zij hebben Zijn Heiligen Geest smarten aangedaan; daarom is Hij hun in een vijand verkeerd, Hij Zelf heeft tegen hen gestreden.

Jesaja 63 : 11
Nochtans dacht Hij aan de dagen van ouds, aan Mozes en Zijn volk; maar nu, waar is Hij, Die hen uit de zee opgebracht heeft, met de herders Zijner kudde? Waar is Hij, Die Zijn Heiligen Geest in het midden van hen stelde?

In Psalm 51 spreekt de profeet David de woorden van de Here Jezus uit. In deze Messiaanse Psalm wordt dan ook het in het Nieuwe Testament gebruikte woord “Heilige Geest” geschreven. 

Dat geldt ook voor de profetie in Jesaja 63. Daar wordt overduidelijk over de Here Jezus (als de Vader en Verlosser van Israël) in de toekomst gesproken. Lees het a.u.b. zelf hoe het geprofeteerd wordt door de profeet Jesaja.

De Heilige Geest in het Nieuwe Testament

De uitdrukking “Heilige Geest”, komt in een aantal vormen voor in het Nieuwe Testament, in de Statenvertaling.

Heiligen Geest – 52 x

Heilige Geest – 22 x (1 Johannes 5 : 7 niet meegeteld; staat niet in de grondtekst)

Heiligen Geestes – 17 x

Interessant is dat de woorden “Geest Gods”, of alleen “Geest”, consequent gebruikt worden door de Here Jezus tijdens Zijn aardse omwandeling (toen Hij volkomen Mens was) of in verband met de Here Jezus. Bijvoorbeeld in Mattheüs 10 : 20 en 12 : 28: 

Want gij zijt het niet, die spreekt, maar het is de Geest uws Vaders, Die in u spreekt.

Maar indien Ik door den Geest Gods de duivelen uitwerp, zo is dan het Koninkrijk Gods tot u gekomen.

Waar er op een of andere wijze vooruitgewezen wordt naar de tijd vanaf de opstanding van de Here Jezus, als Hij aangesteld zal zijn tot Zoon (Erfgenaam) en Christus, dan gaat het over de “Heilige Geest”. Bijvoorbeeld in Lukas 3 : 23:

En dat de Heilige Geest op Hem nederdaalde, in lichamelijke gedaante, gelijk een duif; en dat er een stem geschiedde uit den hemel, zeggende: Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik Mijn welbehagen!

De doop van Jezus door Johannes is een vooraankondiging van wat komen zou. Namelijk: de wedergeboorte van de Here Jezus (dood en opstanding), de komst van de Heilige Geest, de aanstelling van deze Jezus tot Zoon (Erfgenaam), de hemelvaart van de Here Jezus Christus en de manifestatie van de Heilige Geest met Pinksteren, zoals nog duidelijker te zien is als dit vers gecombineerd wordt met Mattheüs 3 : 16: 

En Jezus, gedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water; en ziet, de hemelen werden Hem geopend, en hij zag den Geest Godsnederdalen, gelijk een duive, en op Hem komen.

Zoon des mensen en Heilige Geest

Mattheüs 12 : 32 zegt het volgende over de Heilige Geest:

En zo wie enig woord gesproken zal hebben tegen den Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar zo wie tegen den Heiligen Geest zal gesproken hebben, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende.

Dit is een geweldig vers, omdat het verschil maakt tussen de Zoon des mensen (de Zoon van Adam), dat is de Here Jezus op aarde, en de Heilige Geest. 

De “Zoon des mensen” spreekt over de tijd van Jezus “in het vlees”, als Adamiet, als juridisch rechthebbende om de schuld van de mensheid (Adamieten) te betalen.

De “Heilige Geest” gaat over de periode die op dat moment nog niet aangebroken was. 

Hier staat dat wie op dát moment de Zoon van Adam afwijst (niet in Hem en Zijn Woord gelooft), later nog een kans krijgt. Het afwijzen van “De Heilige Geest” echter, op een later moment dus, betekent dat er geen behoud meer zal zijn voor de toehoorder van dat moment.

“Zoon des mensen” staat in deze tekst tegenover “de Heilige Geest”. Als de eerste uitdrukking de aanduiding is van de Here Jezus, dan is de tweede dat logischerwijze ook. Hier staat niets anders dan dat de Zoon van Adam later de Heilige Geest zou zijn. In beide gevallen is dat de Here Jezus Christus.

De Heilige Geest in het Johannes-evangelie

Voor wie dit wellicht te mager is om als conclusie te dienen dat de Heilige Geest de Here Jezus Christus is, dus vanaf dát moment (de opstandingsdag) in de Heilshistorie, zijn er nog meer Schriftgedeelten. Daarvoor komen we in het Johannes-evangelie terecht. Te beginnen met Johannes 7 : 39:

(En dit zeide Hij van den Geest, Denwelken ontvangen zouden, die in Hem geloven; want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was.)

“Den geest” is “de Heilige Geest”, waarvan gezegd wordt dat gelovigen in Hem die zouden ontvangen. In Johannes 7 wordt door de Here Jezus vooruit gewezen naar de tijd dat het Koninkrijk Gods (eerst in de hemelen) zou aanbreken. Vers 38 zegt:

Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien.

De Here Jezus haalde hier het Oude Testament aan. (Jesaja 44 : 3; Joël 2 : 28 en 3 : 18) Johannes als schrijver voegt daaraan toe – ook dit is achteraf geschreven – dat deze profetie weliswaar toen door de Here Jezus werd toegepast op Zichzelf (“die in Mij gelooft…“) maar pas werkelijkheid zou worden niet eerder dan dat de Heilige Geest er zou zijn. En dat was op dat moment nog niet het geval. En dan staat er heerlijk simpel achter:

…want de Heilige Geest was nog niet, overmits (= omdat) Jezus nog niet verheerlijkt was.

Anders geformuleerd staat er dus: De verheerlijkte Jezus ís de Heilige Geest

Ten tijde van die aankondiging in Johannes 7 is het wachten op het moment dat de beloften van de profeten in vervulling gaan. Dat stond niet eerder te gebeuren dan ná Zijn lijden, sterven en Zijn korte verblijf in de “Schoot van Abraham”, in het dodenrijk.

De verheerlijking (verhoging) van Jezus

Jezus van Nazareth (Jehovah) werd niet eerder verheerlijkt – verhoogd dus – dan bij Zijn opstanding. Dat betekent automatisch dat Hij op aarde vernederd was. Dus is het niet: “vanaf het begin der tijden eeuwig op dezelfde hoogste positie“. Nog maar even punt 24 van de geloofsbelijdenis er bij pakken, die maar wil dat de gelovigen een niet-Bijbelse drie-eenheidsleer aanvaarden, op straffe van niet behouden zijn…

(24) En in deze Drie-eenheid is geen sprake van eerder of later, noch van meer of minder, maar alle drie Personen zijn aan elkaar gelijk in eeuwigheid en in hoedanigheid.

Wat wél Bijbels is, is dat de Here Jezus op aarde “minder dan de Engelen gemaakt” was. Paulus zegt in Hebreeën 2 : 19: 

Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond, Die een weinig (= korte tijd) minder dan de engelen geworden was, vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor allen den dood smaken zou.

De reden waarom Hij een korte tijd “minder dan de engelen geworden was”, staat er ook bij. Zodat Hij als mens kon lijden en kon sterven, want dat is iets dat God niet kan. Op deze wijze kon God de wereld met Zichzelf verzoenen. (2 Korinthe 5 : 19)

Hij heeft Zichzelf vernederd

In Filippenzen 2 zegt Paulus het zo:

En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises.

De Here Jezus (Jehovah) vernederde Zichzelf! Zelfs zo ver dat Hij extreme lastering, smaad en lijden onderging, de kruisdood stierf. Ja, zelfs de dood (het dodenrijk) in ging, om daar tot op de derde dag te verblijven. Uiteraard in de “Schoot van Abraham”, want de Here Jezus was dé gelovige bij uitstek.

Dit indrukwekkende pakket heet “uitermate vernedering”, mag de conclusie zijn als je de afloop van die vernedering leest in Filippenzen 2 : 9: 

Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd, en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is;

Van uitermate (= buiten de maat) vernedering tot uitermate verhoging en dat op één moment, namelijk op de opstandingsdag.

De Here Jezus wist dit. Hij geloofde dit, want Hij kende de Schriften, (de Wet, de profeten en de Psalmen). Hij wist wie Hij was, wat Hem te doen stond, wat Hem zou gebeuren en wat de glorieuze afloop zou zijn, áls Hij trouw zou zijn aan Gods Woord en dat was Hij.

Voorafgaand aan zijn tirade tegen de Farizeeën (= schriftgeleerden) wijst de Here Jezus op het principe van eerst vernederen en dán verhogen. Wat mij betreft stelt Hij Zichzelf daar als voorbeeld. In Mattheüs 23 : 12 zegt Hij:

En wie zichzelven verhogen zal, die zal vernederd worden; en wie zichzelven zal vernederen, die zal verhoogd worden.

De verheerlijking op de berg

drie-eenheidsleer

De Here Jezus werd niet bij Zijn doop (Mattheüs 3) en ook niet niet bij de “verheerlijking op de berg”, (Mattheüs 17) verhoogd, verheerlijkt. Dit zijn beide voorafspiegelingen van wat vrij kort daarna te gebeuren stond. Er wordt vooruit gewezen.

In Johannes 12 : 15 en 16 vinden we een sterk bewijs dat de Here Jezus pas ná Zijn opstanding verheerlijkt werd. Er staat:

…, zie, uw Koning komt, zittende op het veulen ener ezelin.
Doch dit verstonden Zijn discipelen in het eerst niet; maar als Jezus verheerlijkt was, toen werden zij indachtig, dat dit van Hem geschreven was, en dat zij Hem dit gedaan hadden.

In Johannes 12 spreekt de Here Jezus ruim over de dan aanstaande (binnen een week) definitieve en uitermate verheerlijking van Hem, hoewel er dus nog uitermate vernedering van “de Zoon des mensen” aan vooraf zou gaan. Zie de volgende verzen:

Maar Jezus antwoordde hun, zeggende: De ure is gekomen, dat de Zoon des mensen zal verheerlijkt worden.
Vader, verheerlijk Uw Naam. Er kwam dan een stem uit den hemel, zeggende: En Ik heb Hem verheerlijkt, en Ik zal Hem wederom verheerlijken.
En Ik, zo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal hen allen tot Mij trekken.

De Trooster, de Heilige Geest

Er is nog meer om te bekijken bij het onderwerp “Christus is de Heilige Geest”. Zo kort voor zijn lijden, dood en opstanding is de Here Jezus in Johannes 14 : 26 Zelf aan het woord, in wat wij kennen als het “Hogepriesterlijk gebed”. Hij zegt daar:

Maar de Trooster, de Heilige Geest, Welken de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u alles leren, en zal u indachtig maken alles, wat Ik u gezegd heb.

De Trooster, is de Heilige Geest. Gezonden door de Vader, mét (of “in” of “onder”) “Mijn Naam” (die van de Here Jezus). Dat is niet zomaar sec een naam, maar alles waar dat voor staat. De gehele “reputatie”, die bij de Naam hoort. Het gaat om het Wezen Gods, wat er is achter die Naam. Het gaat om waar die “Naam” toe in staat is. In vers 14 werd al gezegd:

Zo gij iets begeren zult in Mijn Naam, Ik zal het doen.

De Naam die hoort bij “de Trooster”, “de Heilige Geest”, is die van de Here Jezus Christus, wordt ons hier geleerd. Vers 16-20 in dit hoofdstuk geeft nog meer inzicht dat het ook hier om de Christus gaat.

En Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid;
Namelijk den Geest der waarheid, …
Ik zal u geen wezen laten; Ik kom tot u.
Nog een kleinen tijd, en de wereld zal Mij niet meer zien; maar gij zult Mij zien; want Ik leef, en gij zult leven.
In dien dag zult gij bekennen, dat Ik in Mijn Vader ben, en gij in Mij, en Ik in u.

Er staat heel veel in dit gedeelte, o.a.:

  1. Als er een “andere Trooster” gegeven wordt, dan is dat als verhoring van Jezus’ bede. Daarmee zegt Hij dat Hij Zelf op dat moment al een Trooster is. 
  1. Er wordt verwezen naar de eeuwigheid. Die Trooster zou niet meer weggaan; in tegenstelling tot de “eerste Trooster”.
  1. Die andere Trooster wordt “Geest der waarheid” genoemd. In vers 6 zegt de Here Jezus: “Ik ben … de Waarheid.” De “Geest der waarheid” is diezelfde Waarheid, maar dan onzichtbaar, want dat is hét kenmerk van geest in het algemeen en van dé Geest in het bijzonder.
  1. Dat blijkt ook uit vers 19, want daarin zegt de Here Jezus nogmaals dat de wereld Hem (de Waarheid) op korte termijn niet meer zou zien, maar zijn discipelen daarná wel en dat zij met Hem zouden leven (wandelen); in Hem zelfs.

    “Zien” gaat hier verder dan alleen letterlijk met de ogen aanschouwen, hoewel de Here Jezus zich in de 40 dagen ná Zijn opstanding regelmatig te zien was voor Zijn discipelen. Op de eerste dag, de zondag, van Zijn opstanding at en dronk Hij ’s avonds met hen. (Lukas 24) Maar het is ook de ontmoeting, de éénwording, de interactie, het begrijpen, die hier in het woord “zien” ligt. Zoiets als in het Engels, waarbij “I am going to see the doctor” meer inhoudt dan alleen maar het letterlijke zien van die dokter.

    In de Bijbel herkennen gelovigen ditzelfde principe in Hebreeën 2 : 19: “Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond…” In deze bedeling, sinds de Hemelvaart, is dat nog geen letterlijk met de ogen aanschouwen.
  1. Vanaf die dag zouden zij weten dat deze “eerste Trooster”, die zou worden tot een “andere Trooster”, tot “dé Trooster, de Heilige Geest”, evenzo de Vader is. Het is een volledige Eénheid, zoals al eerder door de Here Jezus gezegd was in Johannes 10 : 30: “Ik en de Vader zijn één.”
  1. Vers 18 kondigt de Here Jezus aan dat Hij persoonlijk tot Zijn discipelen zou komen. Er staat niet voor niets “geen wezen laten”, want Hij zou hun Vader zijn.

    Dit alles is doelbewust door God geschreven, dat mogen wij niet vergeten. Hij maakt hier de gelovige – en oplettende – lezer duidelijk hoe het zit met Vader en Zoon en Heilige Geest.
  1. Dit alles zouden de discipelen zich herinneren op het moment dat de Heilige Geest (“andere Trooster”; de “Geest der Waarheid”) actief zou zijn, maar niet meer gezien zou worden. Inderdaad als troost en zekerheid dat zij in Christus zouden leven. Dat Hij bij hen – en ons als gelovigen – zou zijn en is.

De Vader, Zoon en Heilige Geest

De verheerlijkte Christus maakt zich direct bekend aan Zijn discipelen. Hij laat ze “geen wezen”, zoals Hij kort daarvoor beloofde. Hij vraagt hen om uit Jeruzalem naar Galilea (naar een berg) te gaan. In Mattheüs 4 : 15 wordt dat “Galilea der volken” genoemd. De aandacht komt bij de “volken” te liggen en in dat verband zegt de Here Jezus Christus in de laatste verzen van Mattheüs, in hoofdstuk 28:

…: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.
Gaat dan henen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles, wat Ik u geboden heb.
En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld (= eeuw). Amen.

Vóór Zijn aardse bediening, zijn lijden, dood en opstanding, had de Here Jezus dit nooit kunnen zeggen. Maar – zoals besproken – er is in slechts een paar dagen tijd heel veel veranderd. Van de drie-eenheidsleer “alle drie Personen zijn aan elkaar gelijk in eeuwigheid en in hoedanigheid“, is dus geen sprake.

Sinds Zijn opstanding is de Here Jezus Christus de Eeuwige, de Blijvende. Jesaja profeteerde al dat Hij de “Vader der eeuwigheid” zou zijn. Inmiddels was Hij aangesteld tot “Erfgenaam van alles”. Volgens Paulus in zijn brief aan de Kolossenzen was Hij sinds Zijn opstanding “het Beeld des onzienlijken Gods“. Of zoals hij schrijft in het begin van de Hebreeën-brief:

God, voortijds veelmaal en op velerlei wijze, tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon;
… Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner zelfstandigheid.

Welnu dit alles komt terug in de opdracht van de Here Jezus om naar de volken te gaan. De nadruk ligt hier dus niet op individuele mensen (zoals de meeste vertalingen verkeerd aangeven), maar op gehele volken. De bedoeling was dat de uitgezondenen die volken zouden leren wat de Here Jezus Christus hen aanbood, namelijk de overwinning op de dood. Nieuw en onvergankelijk Leven in Christus op grond van Zijn Verlossingswerk en Zijn Genade, als onderdelen van de Nieuwe Schepping.

De bedoeling was dat al de volken van de aarde zich zouden “onderdompelen” – dat is de betekenis van het woord “dopen” – in die Ene Ware God. Helemaal overgeven aan Hem, de Christus. Die wordt daartoe – en alleen bij deze gelegenheid – in al Zijn volledigheid genoemd: “Vader, Zoon en Heilige Geest”. De volken zouden zich tot God moeten wenden, is de oproep van de prediking. Daarmee volledig één worden, wat ook de betekenis is van “onderdompelen”.

Rondom dit noemen van “Vader, Zoon en Heilige Geest” blijkt dat het allemaal van toepassing is op Jehovah (Here) Jezus Christus. Want de Opgestane zegt: “Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.” En “Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld.

En zo is het! – Amen

Conclusie

De Here Jezus is op een bepaald moment in Gods heilsgeschiedenis, in Zijn Plan, tot Zoon (Erfgenaam van o.a. de Hoogste Naam Jehovah), tot Christus (Messias; Gezalfde) gesteld. Dat moment is Zijn opstanding “van tussen de doden uit”.

Waar deze Here Jezus Christus in de verborgenheid van deze 5e bedeling (“de bedeling der genade“; Efeze 3 : 2) Zijn werk in en aan Zijn Gemeente, in en aan Zijn leden van Zijn Lichaam, de gelovigen in Christus, doet, doet Hij dat onzichtbaar en dus heet dat “Heilige Geest”. Die Geest, in Romeinen 1 “het Evangelie van Christus” genoemd, is “kracht Gods tot zaligheid voor een ieder die gelooft”.

Bestudeer zelf de Bijbel, zonder de “bril” die je van óf het wachttorengenootschap, óf de kerkelijke instituten (drie-eenheidsleer) opgezet hebt gekregen. Zonder de zware ballast van dat menselijke gedachtegoed, is het verbazingwekkend eenvoudig om in de Bijbel te weten hoe de Godheid in voor de mens begrijpelijke termen er “uit ziet”. Namelijk:

  1. Er is Eén Ware God en Schepper aller dingen (en niet stiekem, via een omweg, toch 3)
  1. Er is Eén Wezen Gods (geen “biologische” zoon; als onderscheidend – lager – wezen)
  1. Jezus van Nazareth kwam – als Jehovah, maar niet in de positie (de Heerlijkheid) van Almachtige God – als Verlosser tot Zijn volk, tot betaling van de zondeschuld van álle mensen en tot behoud van álle mensen die in Hem geloven (op Hem en Zijn Woord vertrouwen).
  1. De opgestane en verheerlijkte Here Jezus Christus – God Zelf – is de Heilige Geest onder het Nieuwe Verbond.
  1. De opgestane en verhoogde Here Jezus Christus is de Vader van de Nieuwe Schepping en daarmee van allen die Hem in Zijn geloof gevolgd zijn, vanaf de opstandingsdag.

Genade namelijk vrede

Ik besluit graag met de woorden van de apostel Petrus, in 2 Petrus 1 : 2:

Genade en (= namelijk) vrede zij u vermenigvuldigd door de kennis van God, en (= namelijk) van Jezus, onzen Heere;


Overdenkingen inzake de drie-eenheidsleer

drie-eenheidsleer

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *