Ruth 3 : 2, 9
2 Nu dan, is niet Boaz, met wiens maagden gij geweest zijt, van onze bloedvriendschap?
9 En hij zeide: Wie zijt gij? En zij zeide: Ik ben Ruth, uw dienstmaagd, breid dan uw vleugel uit over uw dienstmaagd, want gij zijt de losser.
In de geschiedenis van Boaz en Ruth wordt geïllustreerd op welke wijze verlossing of “lossing” tot stand komt. Het Nieuwe Testament leert dat Jezus Christus de grote Losser is. Boaz is een type van dé Verlosser. Ruth werd door Boaz gelost. Wanneer een man zonder kinderen stierf, behoorde zijn broer nageslacht voor hem te verwekken bij de weduwe, zijn schoonzuster. De zwager was dan de losser. Hij zorgde voor een erfgenaam.
Het gaat om erfrecht
In de Bijbel gaat het vaak om het erfrecht en dat is ook het geval bij de deze geschiedenis. De grote vraag is: Wie krijgt de erfenis (de belofte)? De erfgenaam wordt mede bepaald door de wet op de lossing.
In dit Bijbelboek kwam de erfenis van een familie uit Bethlehem terecht bij een Moabitische vrouw. Ruth werd de erfgenaam van Naómi en Boaz. Uit haar kwam dé Erfgenaam van een geheel nieuwe schepping voort: de Here Jezus Christus. Het erfrecht van de hele wereld liep via haar.
Er wordt in dit verhaal ook gesproken over een andere losser, die voorbijging. Zijn naam is “Ploni Almoni” (“zulk één”), maar daarmee blijft hij onbekend. Waar dit een beeld van is wordt ook in deze studie behandeld.