Wat was dat voor last? Dat was de last des HEEREN, de woorden die de profeten moesten spreken. Deze term vind je niet in Amos. Hier heet het ‘de woorden van Amos’.
Amos 1 : 1
De woorden van Amos, die onder de veeherderen was van Thekóa, dewelke hij gezien heeft over Israël, in de dagen van Uzzia, koning van Juda, en in de dagen van Jeróbeam, zoon van Joas, koning van Israël; twee jaren voor de aardbeving.
Welke aardbeving dat ook maar was. Dat is niet helemaal duidelijk. De naam Amos = lastdrager. Zo heet hij nu eenmaal. Hij kreeg ook een moeilijke klus. Amos moest profeteren in het buitenland. Was hij dan geen Israëliet? Jawel, Amos was een Jood. Hij was veeherder, een dikke boer. Veeherder komt nog één keer voor, bij Mesa, de koning van Moab (2 Koningen 3 : 4). Daar is hetzelfde woord vertaald met ‘veehandelaar’: een herenboer dus.
Thekóa ligt niet in Israël, maar in Juda. Dat zijn twee verschillende begrippen. Israël is het noordelijke rijk van de 10 stammen, maar in de Bijbel heten die 10 stammen Israël. De 2 stammen heten Juda. Beide rijken hebben elkaar behoorlijk naar het leven gestaan.
In de dagen van David en Salomo
In de dagen van David en Salomo, die beiden over alle stammen van Israël regeerden, was het rijk welvarend. En als het rijk groot is, moeten de burgers veel belasting betalen. Na Salomo werd Rehábeam koning over Juda. Israël, de noordelijke 10 stammen, wilde Rehábeam wel als koning accepteren, maar dan moest de belasting omlaag. Dat kon dus niet, want dan zou er te weinig geld in de schatkist vloeien. Dat brengt onrust met zich mee en dan heb je de poppen aan het dansen.
Rehábeam verhoogde juist de belastingen, waarop Israël zei: “We hebben zelf wel een koning’. Dat was Jeróbeam uit het huis van Efraïm, de eerstgeborene van Israël. Maar de Heer had aan David een koning beloofd die zou regeren over het huis van David. Dus kreeg Jeróbeam Juda niet en werd alleen koning over de 10 stammen. Zo kreeg je dus twee rijken, Juda en Israël.
De last van Amos
De last van Amos